De Promotie van Jezus

Marcus 11  en Marcus 12

Jezus’ bevoegdheid

Jezus deed zijn intocht in Jeruzalem als de lang beloofde Koning. Hij bracht de stad in opschudding. Hij stuurde ook de verkopers weg uit de tempel (Marcus 11:15). Nu komen de overpriesters, de schriftgeleerden en de oudsten naar Hem toe met de vragen: “Met welke bevoegdheid doet U deze dingen? En wie heeft U deze bevoegdheid gegeven om deze dingen te doen?”

In de tijd van Jezus werd je niet zomaar Rabbi. Daar moest je toe benoemd worden. Dat gebeurde dan door handoplegging, nadat de kandidaat door verschillende Rabbi’s was ondervraagd. Net zoiets als wanneer iemand nu op een universiteit promoveert tot doctor. Daarna had de rabbi geestelijk gezag.

Jezus kan hierop het echte antwoord niet geven, namelijk dat hij door Zijn Hemelse Vader tot Messias is aangesteld. Dat hadden ze zeker niet aangenomen. Daarom komt Hij met de vergelijking met de doop van Johannes. Daarvoor geldt immers hetzelfde. Ook Johannes de Doper was niet officieel door hen aangesteld.

De slechte landbouwers

Vervolgens vertelt Jezus de gelijkenis van de slechte landbouwers (12:1-12). Zonder het rechtsreeks te zeggen, geeft Hij zijn tegenstanders wel een paar schokkende zaken te concluderen.

    1. Jezus is de Zoon van God.
    2. Zijn opponenten, de huidige leiders zullen er zelfs toe komen om Hem te doden
    3. God zal de huidige leiders het gezag ontnemen.

Ze hebben direct begrepen dat Hij met de wijngaard verwees naar Jesaja 5.

Drie vragen

Dan komen er drie vragen op Jezus af. Drie vragen, onafhankelijk door verschillende mensen gesteld. Het waren niet zomaar vragen, maar dé strijdpunten van die tijd.

Jezus weet op alle drie vanuit een volkomen nieuwe invalshoek een afdoend antwoord gegeven! Een bewijs van Goddelijke genialiteit!

Wij zijn aan deze passages gewend en verbazen ons er niet zo meer over. Om te zien hoe bijzonder de antwoorden van Jezus waren, moet je inleven in Zijn tijd. Per vraag zijn ze hier uitgewerkt.

Er zit een duidelijke progressie in de intentie achter de vragen. De eerste was bedoeld om Jezus te laten arresteren, de tweede alleen om zijn ideeën belachelijk te maken en de derde om hem te bevragen over een belangrijk punt. Van uiterst negatief tot positief dus.

Toen durfde niemand hem meer iets te vragen (:34). Dat is raar! Zo’n geniale rabbi zou je alles willen vragen! Op het gebied van bijbeluitleg en voor persoonlijke zaken. Dat gebeurt nu nog in orthodox Joodse kringen. Hieruit blijkt de vijandige, bevooroordeelde houding van de Joodse leiders toen.

Er is nog een reden waarom ze verder niets vroegen. Ze liepen nu namelijk een groot risico.

Na de zin: “Niemand durfde Hem meer iets te vragen” staat er “en Jezus antwoordde”. Dat lijkt vreemd Er was toch juist geen vraag! Het Griekse woord apokrinomai heeft een ruimere betekenis: “reageren”. Dat kan door een antwoord te geven of op een andere manier.  Hij reageerde dus op het feit dat niemand hem iets durfde vragen. Dat is de vraag over de Messias, de Zoon van David.

Christus, Zoon van David

En Jezus antwoordde en zei, terwijl Hij onderwijs gaf in de tempel: Hoe kunnen de schriftgeleerden zeggen dat de Christus een Zoon van David is? Want David zelf heeft door de Heilige Geest gezegd: De Heere heeft gezegd tegen mijn Heere: Zit aan Mijn rechterhand, totdat Ik Uw vijanden neergelegd heb als een voetbank voor Uw voeten. David noemt Hem dus zelf zijn Heere en hoe kan Hij dan zijn Zoon zijn? (Markus 12:35-37)

Vroeger begreep ik niets van dit gedeelte. Ik las “hoe kan Hij dan zijn Zoon zijn?” als een retorische vraag. Probeerde Jezus nou onderuit te halen dat de Messias de zoon van David is? Helemaal niet! Het is geen retorische vraag, maar een ondervraging, zoals bij een universitaire promotie.

We weten uit de Talmoed dat de kandidaat-rabbi ondervraagd werd op vier categorieën.

    1. Een praktische uitwerking van de wet (Chokma, halacha)
    2. Over bijbeluitleg. (Haggadah)
    3. Een vraag waarin een standpunt van de Rabbi belachelijk wordt gemaakt. (Boruth)
    4. Principes waaruit je moet leven. (Derech ‘eretz)

Zonder dat ze er enigszins op uitwaren, was Jezus nu ondervraagd op categorieën 1, 3 en 4. En dat niet op vergezochte punten, maar op de vragen van die tijd. 1 – de belastingpenning, 3 – de opstanding, 4 – het grootste gebod. Nu durfden ze Hem niet meer te vragen. Als hij nog één goed antwoord gaf over bijbeluitleg, hadden ze hem zelf tot Rabbi moeten promoveren. Dat risico wilden ze niet lopen.

Daarom komt Jezus zelf met een vraag uit deze categorie.  Daarop weten zelfs zijn geleerde opponenten het antwoord niet. Hij wel! De Messias is zowel de zoon van David als de Zoon van God.

Hiermee geeft Jezus en passant antwoord op de vragen aan het begin van het gedeelte. Met welke bevoegdheid? De bevoegdheid als Messias, de zoon van David! En wie heeft de bevoegdheid gegeven? God zelf!

Gepromoveerd!

En bovendien hadden zijn opponenten Jezus dus volgens hun eigen regels, op grond van de vier antwoorden, moeten promoveren tot Rabbi. Summa Cum Laude!

Met dank aan David T. Owen-Ball voor zijn artikel Rabbinic Rhetoric and the Tribute Passage (Mt. 22:15-22; Mk. 12:13-17; Lk. 20:20-26) in het tijdschrift Novum Testamentum.

Jezus en de Opstanding

De vraag of er leven is na de dood is van alle tijden. In de tijd van Jezus was dit een groot strijdpunt. Een belangrijk verschil ook tussen Farizeeën en Sadduceeën.

Marcus 12:18-27 Er kwamen ook Sadduceeën naar Hem toe, die zeggen dat er geen opstanding is, en zij vroegen Hem: Meester, Mozes heeft ons voorgeschreven: Als iemands broer sterft en een vrouw achterlaat en geen kinderen nalaat, dat dan zijn broer diens vrouw tot vrouw moet nemen en voor zijn broer nageslacht verwekken. Nu waren er zeven broers; en de eerste nam een vrouw en liet bij zijn sterven geen nageslacht na. Ook de tweede nam haar tot vrouw en stierf, en ook deze liet geen nageslacht na; en de derde evenzo. En alle zeven namen haar tot vrouw en lieten geen nageslacht na; als laatste van allen stierf ook de vrouw. In de opstanding, wanneer zij opgestaan zullen zijn, van wie van hen zal zij dan de vrouw zijn? Want alle zeven hebben haar als vrouw gehad. En Jezus antwoordde hun: Dwaalt u niet daardoor, dat u de Schriften niet kent en ook niet de kracht van God? Want wanneer ze uit de doden opgestaan zullen zijn, trouwen ze niet en worden ze niet ten huwelijk gegeven, maar zijn ze als engelen in de hemelen. En wat betreft de doden, dat zij opgewekt zullen worden: hebt u niet gelezen in het boek van Mozes, hoe God in de doornstruik tot hem sprak: Ik ben de God van Abraham en de God van Izak en de God van Jakob? Hij is niet een God van doden, maar een God van levenden. U dwaalt dus erg.

Belachelijk

De Sadduceeën waren ervan overtuigd dat opstanding van doden een verzinsel is. Ze zien een kans om de populaire zelfverklaarde rabbi Jezus af te laten gaan. Met hem ook alle andere Farizeeën, want zo zullen ze Jezus wel gezien hebben. Ze zetten het dik aan om hem belachelijk te maken. Niet “wat gebeurt er als een vrouw twee keer getrouwd is geweest”, maar een heel verhaal over een vrouw die achter elkaar zeven mannen heeft gehad. Overigens hebben ze niet een man als onderwerp van hun verhaal gekozen. Blijkbaar was het geen vreemd idee dat een man, opgestaan, een hele harem om zich heen zou hebben. In de evolutie van de mensheid is deze gedachte later doorontwikkeld tot zelfs 72 maagden.

Misvatting

Eerst moet Jezus een misvatting corrigeren. Het idee dat bij de opstanding de doden uit hun graf kruipen zoals ze erin gegaan zijn. Wel gezond en jong uiteraard, met alles erop en eraan. Zoals de schilders het altijd hebben afgebeeld.

Laatste Oordeel. 15e eeuw. Afkomstig uit Très Riches Heures du duc de Berry.

Engelen

“Ze zijn als engelen in de hemel”. Dezelfde persoon, maar toch helemaal anders. Paulus vergelijkt dit met een graankorrel en de halm die daaruit groeit. Die zien er heel anders uit en toch is het dezelfde plant.

Thora

Dan het antwoord. Probleem was dat de Sadduceeën ervan overtuigd waren dat alleen de eerste vijf boeken van de Bijbel, de Thora, van God kwam. De rest was mensenwerk.

Eerdere overtuigingspogingen van de Farizeeën zullen wel als volgt gegaan zijn: “Jullie erkennen alleen het gezag van de boeken van Mozes. Daar staat inderdaad niets in over de opstanding. Hoe komen jullie erbij dat God toen opgehouden is met spreken? De Profeten en de Geschriften zijn duidelijk genoeg! Kijk maar in Jesaja, Ezechiël, Daniel, Hosea, Job en diverse Psalmen”.

Jezus gaat juist uit van wat voor de Sadduceeën wél gezag heeft. Nog wel een zeer bekende tekst uit de Thora. Exodus 3:6, waar God tot Mozes zegt: Ik ben de God van Abraham, Izaäk en Jacob. Niet: Ik was de God. De aartsvaders zijn er nog!

Dit is een onverwachte nieuwe invalshoek. Nooit zal de discussie over de opstanding meer dezelfde zijn. Toch?

Gamaliël

In de Talmoed staat dat later Gamaliël, de leermeester van Paulus, hetzelfde bewijs dacht te halen uit Deuteronomium 11:21.

“… Het land waarvan de HEERE uw vaderen gezworen heeft het hun te geven … Niet tot u, maar hun [uw vaderen die nu dood zijn]. Dus wordt de opstanding afgeleid uit de Thora”.

Dit bewijs lijkt op dat van Jezus, maar klopt niet! Op het moment dat God dit had gezworen, waren die vaderen wel in leven. Kende Gamaliël het argument van Jezus, maar wilde hij het niet gebruiken omdat hij Hem als de stichter van een sekte beschouwde? Of heeft Gamaliël juist wel Jezus nagesproken, maar was een christelijke redenering voor latere overschrijvers van de Talmoed te gortig?

De weg kwijt

U dwaalt dus erg”. In gewoon Nederlands: “Jullie zijn helemaal de weg kwijt!” Een terechte reactie op het belachelijk maken van een belangrijk punt in de Schrift. De opstanding uit de dood. Die we ook zelf hopen mee te maken!

Dit artikel is onderdeel van de serie

De Promotie van Jezus