‘Een beetje zielig‘ zei mijn kleinzoon Abbe.
We hadden net gelezen dat God het hart van de farao ‘verhardde’ zodat hij niet toegaf om de Israëlieten te laten gaan en dat hij daardoor een hele serie rampen over zich heen kreeg (Ex. 7:3-5). Ik had gevraagd wat hij er van vond.
Deze passage in de Bijbel heeft niet alleen Abbe, maar ook veel (andere?) theologen voor een raadsel geplaatst. Hoe kan God iemand straffen voor iets waar hij niets aan kon doen? Dat is toch onrechtvaardig?!
Toch is volgens mij het antwoord eenvoudig:
God maakte de farao tot slaaf!
Hij en zijn voorouders hadden een heel volk tot slaaf gemaakt (Ex. 1:11). Die Israëlieten hadden niets meer te willen. Ze mochten alleen doen wat deze grote slavenhouder bepaalde. Toen ze van hem een onmogelijke opdracht kregen, werden ze ervoor gestraft dat ze die niet konden uitvoeren (Ex. 5:14). God betaalde de farao dus terug met gelijke munt. Ik kan dat niet zielig vinden.
De tekst
Kun je dit antwoord uit de Bijbeltekst halen? Zeker! We moeten wel kijken naar de Hebreeuwse grondtekst. In de vertalingen is het niet zo goed te zien. Wat in de SV vertaald is met ‘verstokken‘, ‘verzwaren‘, in de HSV met ‘verharden‘, ‘onvermurwbaar maken‘ en in de NBV met ‘onverzettelijk maken‘, ‘hardnekkig maken‘ komt van drie woorden, kasjáh, kaveed en chazák. Ze hebben elk hun eigen speciale betekenis en toepassing in dit Bijbelgedeelte. We gaan ze één voor één behandelen.
Kasjáh
Het Hebreeuwse woord kasjáh (קשה) betekent ‘zwaar‘ in de zin van ‘moeilijk‘, ‘hard‘.
Dit woord vinden we eerst in Exodus 1:14: ‘Zij (de Egyptenaren) maakten het leven bitter voor hen (de Israëlieten) door hen zwaar werk te laten verrichten met leem en bakstenen, en door allerlei werk op het veld…‘
Vervolgens in Exodus 6:8: ‘Zo sprak Mozes tot de Israëlieten (dat God hen zou verlossen), maar zij luisterden niet naar Mozes door hun moedeloosheid en de harde slavenarbeid‘.
Dan staat er in Exodus 7:3: ‘Maar Ík zal het hart van de farao verharden en Mijn tekenen en Mijn wonderen in het land Egypte talrijk maken‘.
Eerst maakte de farao het werk van de Israëlieten hard, als antwoord maakte God het hart van de farao hard.
Het is vaker opgemerkt dat er eerst steeds staat dat de farao zelf zijn hart verhardde, maar vanaf de zesde plaag: ‘de HEERE verhardde het hart van de farao‘. God gaf hem zelfs eerst nog de keus wat hij zou doen, maar op een moment was het over. Hij kon toen alleen nog maar doen wat God voor hem bepaalde. Slaafgemaakt!
Kaveed
Het woord kaveed (כבד) betekent ook ‘zwaar‘, ‘gewichtig‘. Van daaruit ook ‘niet te verplaatsen‘. ‘Onverzettelijk‘ dus.
Dit woord heeft in het verhaal hetzelfde effect als het vorige, maar geeft ook weer nieuwe informatie.
Toen Mozes en Aaron voor het eerst vroegen om het volk een paar dagen vrij te geven, was de reactie van de farao om ze juist meer slavenwerk te geven. Exodus 5:9: ‘Het werk moet zo zwaar op die mannen drukken dat zij dat blijven doen en geen aandacht schenken aan leugenachtige woorden‘.
Exodus 10:1: ‘Daarna zei de HEERE tegen Mozes: Ga naar de farao toe, want Ík heb zijn hart en het hart van zijn dienaren onvermurwbaar gemaakt, zodat Ik deze tekenen van Mij in zijn midden kan verrichten‘.
‘Zwaar‘ en ‘onvermuwbaar‘. Daar zou je niet zo gauw hetzelfde Hebreeuwse woord achter zoeken. Toch staat in beide gevallen kaveed!
Opmerkelijk. De bedoeling van de farao was dat het volk geen aandacht zou schenken aan de oproep ‘laat mijn volk gaan!’ Nu zorgde God ervoor dat hij het zelf niet deed. Door eenzelfde actie: verzwaren. Niet alleen hij, maar ook zijn dienaren, die de Israëlieten mishandelden, werden zo slaafgemaakten van God.
Hoe zou de farao zich toen gevoeld hebben met zijn ‘verzwaarde‘ hart? Als een zombie?
Hij moet zich geweldig gevoeld hebben! Dat kunnen we opmaken uit het derde woord.
Chazák
Chazák (חזק) betekent ‘sterk‘, ‘krachtig‘. Als het betrekking heeft op een hart, heeft het de betekenis van ‘standvastig‘, ‘vastberaden‘. In de loop van het verhaal wordt dit woord steeds meer gebruikt, in plaats van kasjáh en kaveed. Tegen het eind, na de plaag van de sprinkhanen, staat er steeds dat God het hart van de farao chazák maakte (Ex 10:20, 10:27, 11:10, 14:4, 14:8, 14:17).
In elk ander verband in de Bijbel heeft dit woord chazák een positieve betekenis: ‘Sterk‘, ‘geweldig‘. Dat is precies wat een despoot, zoals deze heerser over Egypte, wil zijn. Waar God straks Jozua steeds moest aansporen: ‘Wees sterk en moedig’ (Deut 31:6, Joz 1:6,7, 1:18), kreeg de farao dit cadeau!
Dat is humor. God maakte de farao een slaaf door hem sterk te maken!
In een volgende blog hoop ik in te gaan op de conclusies die de Egyptenaren (en wij?) na afloop hadden kunnen trekken.
Heb je al een idee daarover?