Jacob, Rachel en Lea

In dit artikel worden onder meer de volgende onderwerpen behandeld

Genesis 29:1 – 30:24

Hoe krijgt een man een vrouw bij een put?

Twee plaatjes met veel overeenkomsten. Genesis 24 en Genesis 29. Zoek de verschillen!

Eerst de overeenkomsten:
    • Een put bij Haran.
    • Een man komt aan van een verre reis uit Kanaän om een vrouw te zoeken en gaat zitten bij de put.
    • Een meisje uit de stad komt bij de put. Het blijkt de nicht te zijn van degene waarvoor een vrouw wordt gezocht.
    • Het komt inderdaad tot een huwelijk.
De verschillen:
    • Andere put. De eerste vlak bij de stad, de tweede in het veld voor de kuddes.
    • Andere man. De eerste was een knecht, de tweede de vrouwzoeker zelf.
    • Het grootste verschil is de houding van de man. De eerste afhankelijk van God, de tweede is onbescheiden en weet direct wat hij wil!
    • Nog een groot verschil: Rebekka (de moeder van Jacob) gaf de knecht van Abraham en zijn kamelen te drinken. Jacob gaf de kudde van Rachel te drinken.

En het gebeurde, voordat hij (de knecht van Abraham) uitgesproken was met bidden, dat, zie, Rebecca de stad uit kwam.

Terwijl hij (Jacob) nog met de herders sprak, kwam Rachel. Jacob was niet aan het bidden, maar druk aan het debatteren met de plaatselijke herders over het gebruik van een steen op de put. Dat doet denken aan andere onbescheiden mensen. Vaak is onbescheidenheid een compensatie voor onzekerheid. Er zit veel psychologie in dit Bijbelgedeelte.

Dan ziet Jacob twee dingen, de dochter van Laban en de kudde van Laban. Allebei wil hij ze wel hebben. Hij stelt plotseling een daad. Met een vertoon van mannelijke kracht rolt hij de steen van de put en geeft de kudde te drinken. Zonder zich aan de plaatselijke gewoontes te storen. Of het gebruik van die steen nu diende om het water eerlijk te verdelen, of er bijgeloof aan ten grondslag lag, of dat de herders echt waren gaan geloven dat de steen te zwaar was voor één of enkele personen, of nog een andere reden. Aan de ene kant weer een uiting van onbescheidenheid. Maar toch, wat hij kan, zet hij in om Rachel te winnen!

Toen kuste Jacob Rachel en begon luid te huilen. Ze moet wel gedacht hebben…

Waarom huilde Jacob? Dat is lastiger te begrijpen dan bij Hagar of Ezau. Die hadden een verlies of dreigend verlies te verwerken.

Toch, als we ons inleven, kunnen we het goed voorstellen. Hij was op reis gegaan voor een vrouw. Nu was het concreet geworden, een heel mooi meisje dat zijn nicht was, precies als toen zijn moeder werd gevonden voor zijn vader – het eerste plaatje. Alleen kwam de knecht van Abraham met kostbaarheden en met de leiding van God. Jacob had geen van beide. En al had hij ze gehad, dan kon Rachel toch niet mee naar Kanaän komen, vanwege de puinhoop die het thuis was geworden. Hij had haar gekust. Het is erg vrijpostig als een man zomaar een meisje kust, maar misschien kon het net, omdat het een eerste begroeting van een familielid was. Hij moet zich gerealiseerd hebben dat hij haar pas weer zou kunnen kussen als ze man en vrouw waren. En dat kon nog heel lang duren. Als het al zou gebeuren…

Mensen huilen nooit louter van blijdschap. Mensen huilen van verdriet, of als angst en verdriet opgelost zijn. Bij Jacob zullen de opluchting dat hij nu weer familie had gevonden en het verdriet dat zijn eigen familie onbereikbaar was door elkaar hebben gelopen.

Dat is nou literatuur, die parallellen! God schrijft zijn verhalen in de geschiedenis. Oplettende mensen kunnen ze lezen. Mozes heeft het hier voor ons gedaan. Zelf heeft hij ook zijn vrouw ontmoet bij een put. Hij wist van beide plaatjes en zorgde voor een derde (Exodus 2).

Hoe bedrieg je een bedrieger?

Jacob blijft en steekt zijn handen uit de mouwen. Na een maand zegt Laban dat hij niet voor niets voor hem hoeft te werken. Jacob ziet zijn kans schoon om toch aan Rachel te komen. Laban heeft nog een dochter, Lea. Die heeft fletse ogen, staat er in onze vertaling. Letterlijk, zachte, tere, ogen. Lieve ogen zou je nu misschien kunnen vertalen. De ogen zijn de spiegel van de ziel.

Over de juiste vertaling is al duizenden jaren nagedacht. Een heel oude Joodse verklaarder zei: ‘De ogen van Lea waren zwak geworden, want ze moest altijd huilen, omdat ze dacht dat, nu Jacob Rachel kreeg, zij zelf wel zou worden uitgehuwelijkt aan Ezau.’

Ik houd het op dat Rachel een mooi uiterlijk had, maar Lea een mooi innerlijk. Jacob gaf niet om de ogen of het karakter van Lea, hij ging voor Miss Haran!

Zeven jaar is een mooi, ruim aantal. Hij wilde natuurlijk aan Rachel laten zien dat ze hem veel waard was. De jaren waren in zijn ogen als dagen, staat er. Voor zijn gevoel zullen ze echt wel lang voor hem geduurd hebben, maar toch vond hij het een koopje voor zo’n mooie vrouw, waar hij verliefd op was.

Hoeveel komt het nou voor dat iemand wordt bedrogen door een persoonsverwisseling?! Jacob was eerst dader geweest en nu slachtoffer!

Jacob zal zelf wel met zijn verhaal Laban op een idee hebben gebracht. Die liet dan tegelijk zijn afkeuring over het bedrog van Jacob blijken- “Zo doet men niet bij ons”.

Toch, als iemand zoiets overkomt, blijkt dat God nog met hem bezig is. Jacob had zelf zijn vader bedrogen. Toch was Izak Jacob niet gaan haten. Hij had hem nog een extra zegen gegeven bij zijn vertrek. Ook God had hem niet verlaten. Hij was onderweg aan hem verschenen in een droom en had hem grote beloftes gedaan.

Wat zou Jacob nu doen met Lea, die hem bedrogen had? Ook haar liefhebben, beschermen en bij haar blijven?

De zonen van Lea

Toen nu de HEERE zag, dat Lea gehaat was, opende Hij haar baarmoeder; maar Rachel was onvruchtbaar. Nu heeft “haten” in de Bijbel een ruimere betekenis. Het kan ook “negeren, niet liefhebben” betekenen. “Minder geliefd” van de NBV en HSV is te zwak uitgedrukt. Ik denk dat Jacob alleen bij Lea kwam om nageslacht te verwekken. Hij zei nooit wat liefs tegen haar, deed nooit wat gezelligs met haar en gaf haar nooit een cadeautje. Het was in ieder geval erg genoeg dat Lea er diepongelukkig van was en dat God ingreep. God had medelijden met Lea en liet haar kinderen krijgen. Ik denk ook om Jacob zo ver ter krijgen dat hij de liefde ging geven die hij zelf had gekregen. Voorlopig kreeg Rachel de liefde en Lea de kinderen. Er was nu een zeker evenwicht tussen beide vrouwen, alleen zien we wel dat ze allebei jaloers zijn op de ander.

Lea krijgt haar eerste zoon en noemt hem Ruben. Daar zijn wel een paar dingen over op te merken.

Hoe kregen kinderen in het Oude Testament hun naam?

    1. In Oudtestamentische tijden gaven meestal de vrouwen dus kinderen de naam; mannen kwamen er dan niet aan te pas. Vrouwen hadden toen in de maatschappij niet veel te zeggen, maar binnen het eigen gezin juist veel. Baas in eigen tent zogezegd.
    2. De namen die ze gaven hadden doorgaans betrekking op hun eigen situatie. Of het voor de betrokken kinderen altijd even leuk was om bijvoorbeeld “Oneer”, of “Smart” te heten, valt te betwijfelen, maar voor ons geeft het wel een boeiend kijkje in de gedachten en gevoelens van de vrouwen van toen.
    3. Heel vaak zou je uit de verklaring die de vrouwen gaven een wat andere naam verwachten. Bijvoorbeeld Noach had Nachoem of Menachem moeten heten. Jabez (1 Kronieken 4:9) had Jazeb moeten heten. Ik heb daar nog nooit een verklaring van gelezen. Was het om het kind niet een al te confronterende naam te geven? Bijvoorbeeld over die Jabez. Als zijn moeder Nederlandse was geweest, had ze kunnen zeggen: “Ik heb hem met smart gebaard, daarom noem ik hem Sammert”. Of had de naam die ze gaven de echte betekenis en was wat ze daarbij zeiden een rookgordijn? In dit gedeelte vinden we verschillende praktijkvoorbeelden.

Want, zei zij, “de HEERE heeft mijn verdrukking gezien”. Dat is zeker waar. In “Ruben” zit ook een woordspeling met “verdrukking”. Alleen betekent Ruben niet “de HEERE heeft gezien, maar Zie een zoon! In het meervoud – Jacob, kijk, kom, ik heb een zoon! Rachel, kijk, ik heb lekker een zoon! Enz.

De tweede zoon noemt ze SimeonGehoord betekent dat – “Omdat de HEERE gehoord heeft dat ik minder geliefd ben”, zegt ze. In het licht van bovenstaande kan ze net zo goed gedacht hebben: Jacob heeft mijn eerste zoon niet echt gezien, misschien zal hij mijn tweede wel horen.

De derde zoon noemt ze LeviHechting/bijvoeging. Nu, ditmaal, zal mijn man zich aan mij hechten/bij mij voegen; ik heb hem immers drie zonen gebaard. Nu zegt ze onomwonden: Kom bij me!

De vierde zoon noemt ze JudaDankzegging/lofprijzing. Ditmaal zal ik de HEERE loven. Lea kon voor het eerst haar eigen problemen loslaten en zeggen: Nu zal ik de Heere loven. Dat is niet gemakkelijk. Maar het kan wel! Problemen kunnen ons helemaal in beslag nemen. Dan worden we gefixeerd op wat ontbreekt, niet wat we wel hebben. Misschien lukt het op een moment om te relativeren. Maar als je God kent, heb je iets veel groter dan de problemen – Zijn vriendschap! Voor Lea ging dat leven.

Het is wonderlijk dat het zo gelopen is dat juist dit kind de stamhouder is geworden. Jacob heeft zijn oudere broers stuk voor stuk het eerstgeboorterecht ontnomen nadat zij zich hadden misdragen. Zo is het kind van de Dankzegging de voorouder geworden van de koningen van Israël en van de Messias. Met “Joden”, dat van Juda is afgeleid bedoelen we nu het hele volk.

Hoe krijg je miscommunicatie in een huwelijk?

Dat was dus een hoogtepunt in het gezin van Jacob. Nu komt een absoluut dieptepunt. Een scene tussen Rachel en Jacob!

(30) Nu Lea vier kinderen heeft gekregen en Rachel geen, realiseert Rachel zich dat ze misschien wel nooit kinderen zal krijgen. Dan komt ze met een onredelijk verwijt aan Jacob: Geef me kinderen, zo niet, dan ga ik dood! Denkt ze echt aan zelfmoord, of is het dramatiek? Hoe dan ook, er zit wel pijn achter deze overdreven woorden! Later bleek hoe ongelijk Rachel had. Juist toen ze uiteindelijk kinderen kreeg van Jacob, werd dat haar dood! Ze stierf in het kraambed van haar tweede kind, Benjamin.

Jacob dient haar van repliek met de harde waarheid: Ben ik in de plaats van God, die je de vrucht van je schoot heeft onthouden. Het lijkt de waarheid, maar is het de hele waarheid? In 29 vers 31 staat dat God medelijden had met Lea, omdat Jacob haar haatte. Daarom opende hij haar baarmoeder. God zorgde dat de situatie weer eerlijk werd, zover het ging. Jacob had Lea moeten liefhebben. Zo lag het lot van Rachel dus wel aan de houding van Jacob!

Dit is ook een duidelijk voorbeeld van miscommunicatie tussen man en vrouw. Jacob pakt niet Rachels gevoelens van angst en onzekerheid op, die achter de zware woorden schuilgaan. Anders had hij haar bijvoorbeeld kunnen verzekeren dat zijn liefde voor haar niet afhankelijk was van kinderen en dat haar waarde daar ook niet vanaf hing. Nu voelt hij zich blijkbaar aangevallen en niet in staat om een oplossing te geven en komt hij met een hard antwoord.

Verschillende oude commentators (allemaal mannen) hebben dit ook niet opgepikt. Ze geven Jacob groot gelijk en geven Rachel een nog hardere veeg uit de pan dan Jacob deed.

Rachel had haar teleurstelling ook beter kunnen communiceren in plaats van met superlatieven te komen. Dan was het voor Jacob ook makkelijker geweest.

Draagmoeder

Rachel heeft al een oplossing achter de hand, Bilha! Jacob kon bij haar kinderen krijgen. Het lijkt er dus toch op dat haar uitval alleen bedoeld is om Jacob zo ver te krijgen dat hij Bilha tot vrouw neemt. Inderdaad drama dus. In die tijd was deze procedure niet heel vreemd, zie Abraham en Hagar, maar zeker ook niet normaal. Zoiets als IVF nu. Het was wel eleganter dan hedendaags draagmoederschap. Daar komt betaling bij te pas. Een slavin was je persoonlijke bezit, dus waren haar kinderen eigenlijk jouw kinderen. Bilha moest op Rachels knieën bevallen, zodat het er zo echt mogelijk uitzag. Jacob stemt erin toe. Bilha krijgt een zoon. Rachel zegt dat God haar nu recht heeft gedaan. Volgens misbruikt ze de naam van God om haar handelwijze te legitimeren. Ze had zelf voor haar recht gezorgd. Ze noemt het jongetje DanRecht gedaan.

De tweede zoon die op deze manier wordt geboren noemt Rachel NaftaliMijn worsteling. 30:8 HSV: “Ik heb een zware strijd met mijn zuster gevoerd, en ik heb ook gewonnen. SV: “Ik heb worstelingen Gods met mijn zuster geworsteld”. Het woord voor “strijd” betekent echt “worstelen”, elkaar vastgrijpen en proberen onderuit te halen. Het woord “Elohim” kan inderdaad als bijwoord zijn bedoeld, “geweldig groot”, maar kan ook naar God verwijzen. Dan was het botte antwoord van Jacob: “God heeft je de vrucht van je schoot onthouden” wel binnengekomen. Dan probeerde Rachel wanhopig om deze gedachte te bestrijden. “God staat wel aan mijn kant”

Lea’s “kleinkinderen”

(Vers 9) Lea heeft sinds ze Juda heeft gebaard al jaren geen kinderen meer gekregen. Ze denkt: zal ik Zilpa ook aan Jacob geven, nu ik blijkbaar onvruchtbaar ben geworden? Om kinderen te hebben, hoef ik het niet te doen, ik heb er al vier. Laat ik toch maar doen voor Jacob. Hij is ook blij met Bilha en met de kinderen die ze hem gegeven heeft. Zo doet ze. Zilpa geeft Jacob ook twee kinderen. Terwijl bij Rachel de kinderen van haar slavin helemaal haar eigen kinderen moesten lijken, is dat voor Lea totaal anders. Ze voelen ongeveer als haar kleinkinderen – niet de last, wel de lol. Dat zie je aan de namen die ze geeft. “Gad” betekent waarschijnlijk troep. Ze heeft nu een heel troepje. Aser betekent geluk – de dochters zullen mij gelukkig achten.

Ze noemt niet haar man…

Hoe gebruik je Liefdesappels?

Geen wonder.

Op een moment zegt Rachel tegen Jacob: ‘Waarom slaap je nog met die lelijke zus van me? Je houdt niet van haar en kinderen krijgt ze toch niet meer.’ ‘Nou ja, zegt Jacob, ik ben toch ook met haar getrouwd.’ ‘Ik wil niet dat je meer met haar naar bed gaat, zegt Rachel, vier vrouwen is te veel om je over te verdelen.’ Jacob stemt toe. [Einde Lynn Austin modus]

Zo moet het ongeveer gegaan zijn, dat blijkt uit wat volgt.

Dudaim – Liefdesappels

Op een dag komt Ruben thuis met een mandje oranje tomaatjes, die een heel speciale geur hebben. Het zijn de vruchten van de Mandragora Officinarum. “Dudaïm, Liefdesappelen, of beter Geliefden-appels”. Het was in de dagen van de tarweoogst. Ook nu is de plant alleen op een dag van tarweoogst te vinden. De vogels zijn namelijk gek op de vruchten. Ze vreten ze op voor ze rijp zijn. Tussen de tarwe staan ze beschermd tegen de vogels.

Het is een veel gehoord misverstand dat met dacht dat die liefdesappelen zouden genezen van onvruchtbaarheid. Dat was middeleeuws bijgeloof, maar dat hadden Lea en Rachel nog niet.

Zo staat het ook in veel commentaren. Dit snijdt echter geen hout. We weten nu allang dat ze die werking niet hebben. Dan had er hier een sprookje in de Bijbel gestaan. En verder: Lea wordt zwanger, maar was ze juist kwijt. Rachel wordt zwanger, maar pas jaren later. Er is verwarring met knol waar veel aan is toegekend. In de Wikipedia pagina staat uitgebreid over de bizarre folklore rond deze wortel.

Lea en Rachel was het niet om de knollen te doen, maar om de vruchten.

Het ging ze om de geur van de vruchten. Die geur heeft iets van appels, maar zwaarder. Men vond de geur erotiserend. Hooglied 7:13 De liefdesappels geven hun geur en aan onze deuren hangen allerlei kostelijke vruchten, verse en ook oude. Mijn Liefste, die heb ik voor U bewaard!

Het idee van Rachel was dat de liefdesappels het liefdesspel van haar en Jacob op gingen luisteren. Lea had toch geen seks, dus die had er niets aan. “Geef maar hier!” Dat was natuurlijk heel zuur voor Lea. Vandaar haar reactie: Is het niet genoeg dat je me mijn man afgenomen hebt? Moet je ook nog de liefdesappels van mijn zoon nemen?

Waarschijnlijk wilde Lea de vruchten gebruiken om Jacob toch te lokken. Dan bereikte ze haar doel wel, en zekerder dan gedacht! Rachel komt met een idee: ‘Geef ze aan mij, dan mag Jacob voor één nacht bij jou’. Was het alleen begeerte, of had ze toch medelijden met haar zus?

Dus als Jacob die avond thuiskomt gaat Lea hem tegemoet. Anders was hij rechtstreeks de tent van Rachel binnengelopen. Ze zegt: Gij zult tot mij inkomen, want ik heb u om loon zekerlijk gehuurd voor de Dudaim van mijn zoon. (Enige vertaling waarin het woord “loon” staat is de oude SV). Misschien vergis ik me, maar volgens mij valt daar ironie in te horen. Zo van: Nu kan het ineens wel, voor een paar geurappels. Ik denk dat Lea wel humor had.

Onverwacht zwanger

Toen gebeurde wat niemand had gedacht. Lea werd zwanger. Ze was toch niet onvruchtbaar!

Maar er staat ook: En God verhoorde Lea. Ze had dus ook gebeden. Tegen hoop op hoop had ze haar wens om nog een kind te krijgen bij God gebracht. God gebruikt alle rare gedoe van mensen om Lea te verhoren. Dat vind ik heel mooi in dit gedeelte!

Lea noemt haar zoon Issaschar – er is loon. Ze zei: God heeft mij beloond, omdat ik mijn slavin aan mijn man gegeven heb. Ik denk niet dat het zo was! Het kind was een geschenk van God, geen loon ergens voor! Bovendien was ze op de naam “Issaschar” gekomen, omdat hij was voortgekomen uit het voor loon huren van Jacob voor de liefdesappels! Was haar verklaring een vrome smoes?

Nu Lea toch nog vruchtbaar blijkt te zijn, blijft Jacob bij haar komen en krijgt ze nog een zoon. De zesde. Nu het normaal gaat, ziet Lea wel dat haar zoon een geschenk van God is. (20) Lea zei toen: God heeft mij, ja mij, een mooi geschenk gegeven; ditmaal zal mijn man bij míj komen wonen, want ik heb hem zes zonen gebaard. En zij gaf hem de naam Zebulon.

 “Geschenk” betekent hier echt een groot cadeau, zoals een bruidsgift. Dat wat Jacob haar niet had kunnen geven.

Hoe ontwikkelde zich de relatie van Jacob en Lea?

Als ik vroeger dit gedeelte las, dacht ik altijd: Natuurlijk ijdele hoop, dat Jacob bij haar zou komen wonen, net als de vorige keren. Nu ben ik er zeker van dat Jacob toch echt meer om Lea is gaan geven.

    • Aan het eind van zijn leven zegt Jacob dat hij begraven wil worden in de spelonk van Machpela: ‘Daar hebben ze Abraham begraven en Sara, zijn vrouw; daar hebben ze Izak begraven en Rebekka, zijn vrouw; en daar heb ik Lea begraven ‘. Dan was ze toch meer voor hem dan een ongewenst aanhangsel! Rachel had hij begraven op de plaats waar ze stierf.

Is het dan misschien zo dat hij Lea is gaan liefhebben na de dood van Rachel? Ik denk eerder. Ergens tussen de deal met de liefdesappels en de geboorte van Zebulon.

    • Als Jacob Lea nog steeds had gehaat, zou God dan Rachel toch kinderen gegeven hebben, terwijl er niets veranderd was?
    • Zou Lea echt zo naïef zijn? Voor iemand in de positie van Lea is het heel logisch dat ze bij haar eerste kind denkt dat haar man haar nu meer aandacht gaat geven. Bij haar tweede en derde kun je het ook nog voorstellen. Maar als dat dan niet zo is, en je beeldt je dan bij het zesde kind in dat het ineens wel zal gebeuren, dan ben je toch heel dom! Of ze moet daadwerkelijk verandering gezien hebben!

      Nog sterker, Zebulon betekent iets van Woning om te eren. Het wordt in de Bijbel verder alleen gebruikt voor de tempel. Ook in verwante talen – een plaats om gaven te geven. “Hij zal bij me komen wonen” moet dan ongeveer geklonken hebben als: “Hij zal me verafgoden”. Dat zeg je echt niet als je man helemaal niet van je houdt.
      Het zou verder ook jammer zijn als Lea na haar eerdere loslaten en God loven toch weer in haar vorige patroon van bedelen om liefde was teruggevallen.

Rachel bleef vast Jacobs favoriet, maar hij kreeg toch ook echt Lea lief. Hoe de omslag dan voor Jacob kwam?

    • Misschien besefte hij, toen Lea zei: “Ik heb je voor loon gehuurd”, dat ze meer was dan een vrouwtje dat maar om liefde bedelde.
    • Of besefte hij dat zijn kinderen bij haar in goede handen waren? Het valt op dat Lea blijft benadrukken: de liefdesappels van mijn zoon.
    • Of was het toch de geur van de liefdesappels die bij hem de doorslag gaf? Net als bij Izak de geur van het veld de doorslag gaf toen Jacob hem bedroog.

Daarna krijgt Lea een dochter. Die noemt ze Dinah. Misschien had Jacob meer dochters, die niet genoemd worden. Die zijn dan uitgehuwelijkt en komen niet in het verhaal voor. Na de narigheid met Sichem, bleef Dinah als alleenstaande vrouw in het gezin van Jacob. Zij telde dus wel mee.

Verzoend

Ten slotte staat er dat God aan Rachel denkt. God had nu medelijden met haar. En er staat: God verhoorde Rachel. Dus zij heeft ook gebeden. Misschien juist nu ze bij haar zus zag dat het kon. Lea had even in dezelfde situatie verkeerd als Rachel, dat het leek dat ze geen kinderen kon krijgen. Bij God is alles mogelijk.

Rachel noemt haar zoon Jozef: Hij voege toe, of hij zal toevoegen. Nog één? Is dat uit ontevredenheid of juist uit vertrouwen?

Woordspelingen

Er is nog wat vreemds aan de hand met wat de vrouwen zeggen bij deze twee laatste zonen. Ze maken allebei gebruik van een woordspeling. Als Lea zegt: God heeft mij begiftigd met een goede gift – zebeddan denk je: ze zal haar kind wel Zebedon noemen of zoiets. Maar het werd ZebulonPlaats om te eren. Als Rachel zegt: “God heeft mijn schande weggenomen!”, dan denk je: Dan gaat ze de naam van het kind vast afleiden van wegnemen, Osef, Maar het werd Josef van toevoegen.

Wat moet je hier nou van denken? In het licht van alle andere namen in de Bijbel, die net niet aansluiten bij de gegeven verklaring? Hebben ze allemaal twee wortels? Proberen ze Jacob even op het verkeerde been te zetten? Dan hadden ze allebei humor! Ze hebben ook veel bijbelverklaarders in verwarring achtergelaten…

In ieder geval geven ze allebei hun kind een naam met betekenis, gericht op de toekomst en uiten ze daarbij echte dankbaarheid.

Er blijft verschil, Rachel krijgt de meeste liefde en Lea heeft de meeste kinderen. Maar er is geen haat en geen smaad meer in het huis van Jacob.

Dan heeft Jacob toch eindelijk geleerd om lief te hebben, zoals hij eerst is liefgehad.

Zo kunnen we toch afsluiten met een gelukkig plaatje! Het is vooral een plaatje van het gedoe van mensen met zonden en gebreken en van de onbegrijpelijke liefde en trouw van God.

Psalm 121 verbeterd

Psalm 121 is een heel bekende psalm. Het is wonderlijk dat nauwkeurige lezing van de Hebreeuwse tekst op een paar plaatsen tot iets anders leidt dan vrijwel alle vertalingen. De grootste handicap voor vertalers is de vorige vertaling! 

Als basis voor deze vertaling heb ik de NBV21 genomen omdat dit een heel dichterlijke vertaling is, in uitstekend Nederlands. Wijzigingen staan cursief en blauw aangegeven.

Een pelgrimslied

Ik sla mijn ogen op naar de bergen.
    Van waar komt mijn hulp?
Mijn hulp is van de HEER,
    De maker[1] van hemel en aarde!
Hij zal je voet toch[2] niet laten wankelen?
    Je wachter zal toch niet sluimeren?
Nee, Hij sluimert niet en Hij slaapt niet,
    De wachter van Israël!

De HEER is je wachter,
    De HEER is je beschermende[3] schaduw aan je rechterhand
Overdag kan de zon je niet steken,
    En bij nacht is er de maan[4].
De HEER behoedt je voor alle kwaad
    Hij waakt over je leven,
De HEER houdt de wacht over je gaan en je komen
    Van nu tot in eeuwigheid.


[1] De  vervoeging kan inhouden dat God nog steeds bezig is met maken.

[2] Hier staat in het Hebreeuws een ander woord “niet”,  dat uitdrukt “niet doen!” Het eerste deel van deze psalm bestaat uit twee keer een vragende, twijfelende, zin, gevolgd door een stevig bevestigend antwoord. Veel levendiger dan de meeste vertalingen! 

[3] Het Hebreeuwse woord voor schaduw houdt verband met beschermen.

[4] In alle bekende vertalingen is hier vertaald dat de maan je niet steekt of schade doet. Hoe, dan? Daar hebben commentators zich het hoofd over gebroken. Dat de zon kan steken is bekend, maar de maan??? Gelukkig, het staat er niet! Het woord “niet” staat in deze zin maar één keer, namelijk bij de zon. Als bedoeld was dat “niet” ook op de maan sloeg, had het daar ook gestaan. Dat is wel het geval in de derde en vierde zin, waar twee keer “niet” staat. Het idee dat de maan je kwaad zou kunnen doen (maanziek) stamt van later tijd. Bedoeld wordt gewoon dat de maan er ’s nachts is om je bij te lichten. Als in het Hebreeuws staat “de maan in de nacht”, betekent dat “de maan is er in de nacht”. De Duitse rabbi Hirsch was de eerste die dit zag.

Met dank aan degenen die deze verbeteringen hebben aangegeven! Piet van Midden met name voor opmerking [2] en Lukas de Groote voor [4].

De foto heb ik enkele jaren geleden genomen in de woestijn van Judea.

Het bange schaap van Psalm 23

Psalm 23, de Heer is mijn Herder, is vast de populairste psalm. Maar hoe gaat het als je een wantrouwig schaap bent?

De locatie is hier de Negev woestijn, waar nog steeds Bedoeïenen hun kudden laten grazen en waar David vast aan gedacht zal hebben toen hij deze psalm schreef.

  1. De HEERE is mijn Herder, mij ontbreekt niets.

Ik vertrouw het niet, deze herder kan er vast niks van!

  1. Hij doet mij neerliggen in grazige weiden,

Grazige weiden? Niks van te zien! Ik zie alleen maar stenen en stof. Wat een gesjouw door deze woestijn!

Hij leidt mij zachtjes naar stille wateren.

Het was die herder toch gelukt om een weitje te vinden. Prima gras om in te liggen. Maar wat dacht je? Geen water! Nu zijn we weer op sjouw. “Stille wateren” zegt hij. Hij is vast nog nooit eerder hier in de Negev geweest. Hier heb je alleen droge beddingen. En als het een keer regent, kolkt het water er doorheen. Dan word je helemaal meegesleurd en verdrink je in de Dode Zee! 

  1. Hij verkwikt mijn ziel,

Hij had toch nog water gevonden. Een rustig meertje, dat gevoed werd door een watervalletje uit de rots. Maar ik ben op van de spanning! Ik was steeds doodsbang dat er een vloed zou komen in die bedding. Ik kan nog bijna niet drinken.

Hij leidt mij in het spoor van de gerechtigheid, omwille van Zijn Naam.

Allemaal sporen hier. De herder heeft er één gekozen, maar dat kan nooit het goede zijn. Links en rechts zag ik ook sporen. Die zagen er beter uit. Deze gaat helemaal nergens naartoe. Of naar een roofdier.

  1. Al ging ik ook door een dal vol schaduw van de dood, ik zou geen kwaad vrezen, want U bent met mij; Uw stok en Uw staf, die vertroosten mij.

Zie je wel, nu zijn we in dit enge dal terechtgekomen. Overal holen van roofdieren. En stenen waar slangen onder liggen. Ik ben nog nooit zo bang geweest! En de herder, die heeft een stok en een staf bij zich. Om mij te slaan natuurlijk!

  1. U maakt voor mij de tafel gereed voor de ogen van mijn tegenstanders;

Dat dal zijn we amper doorheen en nu gaat die domme herder ons eten geven! Op een vel dat hij heeft uitgespreid. Een “tafel” noemt hij het. Ik zie de ogen van luipaarden en wolven naar ons gluren vanuit het dal. En aan de andere kant loopt ook wat. Is het een leeuw of een beer? Ik durf niet te eten.

U zalft mijn hoofd met olie, mijn beker vloeit over.

Wat krijg ik nou over mijn kop? Vettig spul! De herder denkt dat het goed is tegen de zon en droogte, maar ik vind het vies! En wat hij ook nog doet, hij geeft ons drinken, maar veel te veel. De drinkbak loopt over! Wat een verspilling!

  1. Ja, goedheid en goedertierenheid zullen mij volgen al de dagen van mijn leven.

Met deze herder kan ik alleen rampspoed verwachten. Mijn hele leven.

Ik zal in het huis van de HEERE blijven tot in lengte van dagen.

Wat gebeurt er nu? We komen bij een huis! De herder zegt dat hij mij zo lief vindt dat hij mij in zijn eigen huis wil nemen. Als huisdier. Hij vindt me lief? Dat kan niet kloppen! Hij zegt het om mij te bedriegen zodat ik rustig meeloop. Want dit is het slachthuis! Straks is het met mij gedaan! Ik ren weg, ver bij deze herder vandaan!

Beetje herkenbaar?

Gods Geheime Krijgsplan

Gideon en zijn bende

Het verhaal van Gideon vinden we in Richteren 6, 7 en 8.

Wat de Schrift bedoelt, is hier voor ons, meer dan 3000 jaar en 3000 kilometer verwijderd van deze actie, niet altijd zo helder. Door in te leven in de tekst en de situatie denk ik het duidelijk te kunnen maken.

De situatie

De Israëlieten leven in een agrarische samenleving. Ze hebben een los stamverband, zonder centrale leiding.  De buren, de Midianieten, leven nomadisch. Zij hebben wel koningen die het volk dirigeren. Op een moment bedenken die dat het veel handiger is om jaarlijks de Israëlieten van hun oogst te beroven, dan om met hun eigen kudden de schaarse vruchtbare plekken van de woestijnen af te grazen. Ze kunnen dit makkelijk doen, want ze zijn flink in de meerderheid. Zeker als andere nomadische volken zich bij hen aansluiten om mee te profiteren.

Het verlossingsplan

De God van Israël krijgt medelijden met Zijn verarmde volk, nadat ze tot Hem om hulp zijn gaan roepen. Hij heeft een plan, waarmee ze zich, ondanks hun numerieke minderheid, van de onderdrukkers kunnen ontdoen. Cruciaal voor dit plan is, dat het niet uitlekt naar de vijand. Daarom mogen ook de Israëlieten zelf het niet weten.

Leider

Om te beginnen moet er een leider komen. God kiest Gideon uit. Een gewone man uit een gewone stam, helemaal niet van adel of zo. Ook Gideon krijgt het krijgsplan niet te horen. Wat hij wél krijgt, zijn een heel aantal tekenen, waardoor hij toch het vertrouwen moet krijgen dat het met deze God wel goed gaat komen. Een oefening in geloof, zogezegd. 

Mobilisatie

Gideon weet eerst zijn eigen clan, de Abiëzrieten, bij elkaar te roepen. De rest van de stam Manasse krijgt er dan ook zin in. Vervolgens komen er strijdbare mannen uit nog drie naburige stammen. Bij elkaar 32000 man. Gideon zal blij zijn, maar nog lang niet tevreden. Het vijandelijke leger is meer dan vier keer zo groot! Zo gaat het heel spannend worden!

Demobilisatie?

God gaat Gideon weer aanwijzingen geven. Zal Hij aanraden om nog andere stammen op te roepen? Nee, “je hebt al te veel manschappen!” zegt God. “Straks ga je nog denken dat jouw machtige leger de Midianieten heeft verlagen.” Iedereen die bang is mag vertrekken. Dat blijken er heel veel te zijn. Ze hebben zeker ook door dat dit leger veel te klein is om de tegenstander te verslaan. Meer dan tweederde maakt zich uit de voeten. Ze worden naar Gilead gestuurd. Dat is helemaal naar de overkant van de Jordaan, waar de vijanden straks naartoe zullen vluchten. Nu zijn deze mannen bang, maar vermoeide strijders opvangen voordat ze zich kunnen hergroeperen, daar zijn ze prima voor geschikt. Alleen weten ze nu nog niet dat deze taak ze wacht.

Slurpen

Met maar tienduizend man de strijd aangaan tegen meer dan honderdduizend? Dat lijkt waanzin! Alleen zegt God dat het er nog  te veel zijn. Hij komt met een interessante selectieprocedure. Bij de bron Harod, “Ein Charod” op z’n Hebreeuws. 

Hier een opname van de bron.

Het water van de bron loopt uit in een meertje. Daar laat Gideon zijn mannen drinken.

Wat gebeurt er? De mannen zijn moe en dorstig. De meesten laten zich op hun buik vallen en beginnen het water op te slurpen. Slechts 300 blijven alert en brengen het met hun hand naar hun mond.

Een vriendelijke gids demonstreert het hier.

Onvoorzichtig
Alert

In de bende of naar huis

God zet tegen Gideon dat hij het moet doen met de 300  om de Midianieten  te verslaan. Deze leden van deze Gideonsbende zijn dus dapper, maar niet roekeloos.

De onvoorzichtige rest mag naar huis. In de buurt, dus makkelijk oproepbaar om vluchtende vijanden achterna te zitten. Daar hoef je niet voorzichtig voor te zijn! Alleen weten ook die nu nog niet dat deze taak ze wacht.

De 300 man stellen zich ’s nachts op rondom het vijandelijke kamp. Met fakkels en een hoop lawaai veroorzaken ze algehele paniek. Uniformen waren nog niet uitgevonden, zodat iedereen in ieder ander een vijand ziet. Na een aantal onderlinge gevechten slaat het hele kamp op de vlucht.

Greet constateert vanaf de heuvel More dat er inderdaad geen Midianieten zijn overgebleven in het dal

De afwikkeling

Nu wikkelt het plan zich af, zoals God het heeft bedoeld.

Behalve dan dat Gideon het nodig vindt om nog een andere grote stam erin te betrekken (7:24), wat direct onenigheid oplevert (8:1). En dat hij steden die hem niet willen helpen wreed straft (8:16,17). En dat hij zijn zoontje weerloze krijgsgevangenen wil laten doden (8:20). En dat hij een afgodsding maakt (8:27), als aandenken van de overwinning. En dat hij zich geen koning wil laten noemen (8:23), maar zich wel als koning gaat gedragen, inclusief een flinke harem (8:30). Wat na zijn dood ook weer een hoop narigheid oplevert (9:1-57).

Alleen het plan van God was volmaakt!

De Ondankbare Gouverneur

Beter bekend als de Onbarmhartige Knecht - Mattheus 18:21-35

Toen kwam Petrus naar Hem toe en zei: Heere, hoeveel keer zal mijn broeder tegen mij zondigen en ik hem vergeven? Tot zevenmaal toe? Jezus zei tegen hem: Ik zeg u: niet tot zevenmaal, maar tot zeventig maal zevenmaal.

Daarom kan het Koninkrijk der hemelen vergeleken worden met een zeker koning die afrekening wilde houden met zijn dienaren. Toen hij begon af te rekenen, werd er iemand bij hem gebracht die hem tienduizend talenten schuldig was. En toen hij niet kon betalen, gaf zijn heer opdracht dat men hem zou verkopen, én zijn vrouw en kinderen en alles wat hij had, en dat de schuld betaald moest worden. De dienaar dan knielde voor hem neer en zei: Heer, heb geduld met mij en ik zal u alles betalen. En de heer van deze dienaar was innerlijk met ontferming bewogen, liet hem gaan en schold hem de schuld kwijt.

Maar deze dienaar ging naar buiten en trof een van zijn mededienaren aan, die hem honderd penningen schuldig was. Hij pakte hem beet, greep hem bij de keel en zei: Betaal mij wat u schuldig bent. Zijn mededienaar dan liet zich voor hem neervallen en smeekte hem: Heb geduld met mij en ik zal u alles betalen. Hij wilde echter niet, maar ging heen en wierp hem in de gevangenis, totdat hij de schuld betaald zou hebben. Toen zijn mededienaren zagen wat er gebeurd was, werden zij erg bedroefd; zij gingen naar hun heer en vertelden hem alles wat er gebeurd was. Toen riep zijn heer hem bij zich en zei tegen hem: Slechte dienaar, al die schuld heb ik u kwijtgescholden, omdat u mij dat smeekte. Had ook u geen medelijden moeten hebben met uw mededienaar, zoals ik ook medelijden met u had? En zijn heer, boos als hij was, gaf hem aan de pijnigers over, totdat hij alles wat hij hem schuldig was, betaald zou hebben. Zo zal ook Mijn hemelse Vader met u doen, als niet ieder van u van harte de misdaden van zijn broeder vergeeft.

De ondankbare dienaar
Op de voorgrond de dienaar smekend om geduld. Op de achtergrond grijpt hij een ander bij de keel. Toegeschreven aan de Vlaamse schilder Pieter Pourbus, omstreeks 1570

Vragen

Dit gedeelte roept vragen op.  Wordt hier zo streng gestraft? Als slaaf verkopen, in de gevangenis werpen, pijnigen? Hoe kun je dit toepassen op God, de hemelse Vader?!

In werkelijkheid wordt hier niemand gestraft! Alleen proberen mensen vanuit hun perceptie te krijgen waar ze recht op hebben met de middelen die ze hebben.

De setting

Om te beginnen de setting. Die tienduizend talenten. Dat was in die tijd een gigantisch bedrag. De jaarlijkse belasting van een flink land. De “koning” in dit verhaal is dus de Romeinse Keizer. Die eerste dienaar is een gouverneur zoals Pilatus. Als de gouverneurs één voor één de belasting komen afdragen, zegt deze man “sorry ik heb het niet”. Een onbestaanbare wanprestatie! 

Verkoping

De keizer wil toch zoveel mogelijk gaan krijgen van het geld waar hij op gerekend heeft. Romeinse machtsbekleders bezaten altijd enorme landerijen. Die kan de keizer verkopen. De dienaar zelf als slaaf verkopen aan een buitenlandse mogendheid zal ook wat opbrengen. Idem zijn kinderen. Zijn vrouw zal wel niet de lelijkste geweest zijn. Een topmodel verkopen als seksslavin aan een miljardair levert echt wel wat op. Zo ging dat in die tijd. Gelukkig zijn onze gewoontes nu wat christelijker. Bij elkaar zal het misschien niet het verschuldigde bedrag hebben opgeleverd, maar het was ook niet te verwaarlozen.

Genade

Om dit schrikbeeld te voorkomen, begint de in ongenade gevallen gouverneur uit alle macht te smeken of de keizer nog wat geduld wil hebben. Dan zal hij alles wel betalen. Geen idee hoe hij dat had moeten doen. Echter, tegen alle verwachting, krijgt de keizer medelijden. Hij scheldt hem de hele schuld kwijt! Een ongelofelijk grootmoedige daad!

Ongenade

De dienaar verlaat de keizerlijke vertrekken. Helemaal beduusd en verheugd vanwege de reactie van zijn heer, zou je denken. Maar nee. Hij ziet iemand die hém wat schuldig is. Een bedrag met de waarde van het dagloon van een gewone arbeider. Voor iemand met zo’n hoge positie peanuts! Hij dreigt de man te wurgen en maant hem om direct terug te betalen. Op zijn beurt vraagt ook deze man om uitstel, maar dat krijgt hij niet. De zojuist begenadigde bewindsman zet direct het zwaarste middel in. Naar de gevangenis tot zijn debiteur betaald zal hebben. Zo’n gijzeling heeft natuurlijk alleen zin als een schuldenaar het geld wél heeft, maar het niet wíl betalen.

Ander inzicht

Als de keizer dit te horen krijgt, is hij uiteraard hevig verontwaardigd. Hij gaat nu ook heel anders denken over het geval met zijn gouverneur. Tot nu toe ging hij ervanuit dat het verschuldigde geld er gewoon niet was. Door wanbeleid verloren gegaan. Maar als die gouverneur van iemand anders denkt dat hij geld moedwillig achterhoudt, dan zal hij het zelf ongetwijfeld ook doen! Dat belastinggeld is er nog wel! Dan zal hij het ook krijgen! Martelen werd in die tijd gezien als een effectieve manier om iemand te dwingen om iets te doen wat hij wel kon, maar niet wilde.

Wat zegt dit ons

De belangrijkste boodschap is uiteraard die van Jezus. Vergeving van onze zonde door God is gekoppeld aan vergeving van anderen door ons.

Maar hoe kun je iemand vergeven die jou iets heel lelijks heeft aangedaan? Twee details uit deze gelijkenis kunnen ons daarbij helpen.

    1. De verhouding van de schuld. Hoeveel een ander je ook aandoet. Het valt in het niet tegen wat je zelf God aandoet. Hij vergeeft dat wel!
    2. Als je beseft dat iemand slechte dingen niet doet uit onwil, maar uit onmacht. Net zoals de keizer eerst dacht van zijn gouverneur. Denk altijd het beste van anderen!

Vragen

    • Is het reëel dat wij God zoveel tekortdoen als geschetst? Geldt dit voor iedereen? Of zou Jezus bewust overdrijven?
    • Wat als je iemand wel wilt vergeven, maar er emotioneel niet toe instaat bent?

De Keuzes van David

2 Samuel 5:17 – 2 Samuel 6

Een “Man naar Gods hart”. Maar in de praktijk had David best moeite om Gods wil te doen. Dat ging met vallen en opstaan. Eerst een voorbeeld van hoe het wél moet.

Maar allereerst gaan we nog even terug in de tijd.

Een Vaste Burcht

“Vandaag moet jij mee, David” zegt Isaï tegen zijn achtjarige zoon. “Deze week is Bethlehem aan de beurt om voor de proviand van koning Saul en zijn hofhouding te zorgen. We gaan kaas, rozijnen en dadels naar Gibea brengen. En schapen. Dat is jouw pakkie-an”. Ze gaan op weg. Verschillende boeren uit Bethlehem met hun knechten. David is nog nooit zo ver van huis geweest. Halverwege kijkt hij ineens op tegen een prachtige grote burcht. Een stad op een berg. “Wat is dít!? Is hij van ons of van de Filistijnen?” “Dat is Jeruzalem”, zegt zijn vader. “Dat is de stad van de Jebusieten. De Israëlieten kunnen hem niet veroveren en de Filistijnen is het ook nooit gelukt. Hij is onneembaar”. David denkt: “Wat zou het mooi zijn om in die stad te wonen! Nooit meer last van vijanden! Als ik daar de baas zou zijn…” Hij denkt aan Bethlehem, dat afwisselend een zelfstandige Israëlitische stad is en dan weer een tijd bezet door de Filistijnen. De Filistijnen legden hoge belastingen op. Nu moeten ze evenveel naar koning Saul brengen, maar dat is tenminste iemand van het eigen volk. Voor ongeveer de helft dan, hij is niet van de eigen stam Juda…

De Filistijnen in de Emek Refa’im

Nu zit David in Jeruzalem. Als koning zelfs! Zijn jongensdroom is meer dan uitgekomen. En wat gebeurt er.

2 Samuel 5:17 Toen de Filistijnen hoorden dat zij David tot koning over Israël gezalfd hadden, trokken alle Filistijnen op om David te zoeken. Toen David dat hoorde, daalde hij af naar de vesting.

Zolang David in Hebron koninkje was over één stam, hadden de Filistijnen hem eerder als een bondgenoot gezien dan een tegenstander. Zij streden tegen het Israël van koning Isboseth, David ook. Nu hij koning is over heel Israël, is hij ineens hun grote vijand. De Filistijnen komen en bezetten het dal Refaïm, oftewel de Emek Refa’im. Een heel logische keus. Dat dal loopt vanaf de kustvlakte, waar zij de baas zijn, tot helemaal tegen Jeruzalem. Tegenwoordig tot in Jeruzalem, eindigend in de straat met deze naam. Daar zijn heel wat restaurants. Voor de Filistijnen een aanlokkelijk vooruitzicht!

Restaurantje in Emek Refa'im straat Jeruzalem

David daalt af naar een vesting, die in die richting ligt. Nu is hijzelf veilig, maar het land is nog wel bezet. Hij gaat niet op zijn eigen inzicht af, maar vraagt de Heere: “Zal ik optrekken”. Vast door de orakelstenen Urim en tummim. Het antwoord is “Ja”. Het wordt een grote overwinning. “Want met U ren ik door een legerbende, met mijn God spring ik over een muur”, zong David later. Ik denk altijd dat dat laatste een militaire uitdrukking was voor “door een linie breken`, maar ik heb nog geen vertaling gevonden die dat ook zo ziet. Vanwege de doorbraak die was geforceerd noemt hij de plaats “Bruchhausen”. Als hij een Duitser was geweest dan. Omdat hij Israëliet is, noemt hij hem Baal-Perazim, wat ongeveer hetzelfde betekent.

De Filistijnen lieten hun afgoden achter, net als de Israëlieten eerder de ark. David en zijn mannen namen ze mee als trofee. Daar hebben ze geen nadelige gevolgen van ondervonden, in tegenstelling tot de Filistijnen toen ze de ark meenamen. Volgens 1 Kronieken over dezelfde gebeurtenis, hebben ze die beelden verbrand.

Maar de Filistijnen weten zich te herstellen en rukken weer op. Wat ligt er meer voor de hand dan om hetzelfde te doen als de eerste keer?! Toch doet David het niet. Hij vraagt weer de Heere om raad. Nu is het advies heel anders. Het moet via een profeet zijn gekomen. Te specifiek voor Urim en Tummim. Hij moet omtrekken en wachten op het geluid van marcherende voetstappen in de moerbeibomen. Het geluid van de Heere, die voor hem uitgaat! David doet wat wordt gezegd en weet de Filistijnen definitief uit dit gebied te verdrijven.

Misschien is dit de verklaring dat de pizzeria in de Emek Refaim straat, waar we verschillende keren hadden gegeten, de vorige keer was verhuisd naar een locatie dichterbij de Stad van David. Van de Filistijnen hebben ze geen klandizie meer te verwachten.

De Ark naar Jeruzalem

Parade

Nu regeert David veilig in Jeruzalem. Een ideale plaats om Israël te besturen. Precies op de grens tussen de stammen Juda en Benjamin. Wel jammer dat Jeruzalem niet ook een religieus centrum is. Er is geen traditie zoals in Gilgal, Silo, Bethel. Dan denkt David aan de Ark van het Verbond. Vroeger trok het leger uit met de ark voorop. De Heere ging voor en Israël won altijd. Maar sinds de ark ooit door de Filistijnen is buitgemaakt, heeft hij zijn glans voor de meeste Israëlieten verloren.

Er is nog iets wat David dwars zit. Dat ze die Filistijnse afgodsbeelden hebben verbrand, was wel een goede actie. Alleen hadden ze nu niets om in triomf naar de hoofdstad te brengen. Dat valt nog goed te maken met de ark. Daarom roept hij de strijdbare mannen weer op om in een militaire parade de ark naar Jeruzalem te voeren. Dat zal die verloren glans wel weer oppoetsen.

De ark laat hij zetten op een nieuwe ossenwagen. Dat had bij de Filistijnen ook prima gewerkt. Vroeger moest hij door Levieten worden gedragen, maar dat was vroeger. Vroeger moesten ook speciale Levieten op de sjofar blazen en anderen juichen. Dat was te kaal voor deze parade! Het volk mag van alles laten klinken. Harpen, luiten, tamboerijnen, rinkelbellen en cimbalen. Een ratjetoe aan instrumenten en een kakofonie van geluiden. Het lijkt een uitbundige carnavalsoptocht. Het was een wonder van Gods genade dat het nog een tijd goed ging. Maar dan gaat het ook goed fout! Op een moment laten de ossen de ark vallen, staat er letterlijk. Bij het klimmen naar de hoge dorsvloer, glijdt hij van de mooie nieuwe wagen en dreigt op de grond te vallen. Als hij door Levieten was gedragen, had dit natuurlijk nooit kunnen gebeuren. Uzza, die de ark begeleid, steekt zijn hand uit. Met de beste bedoelingen uiteraard. Net als de Duitse soldaten die een stroomstoring wilden verhelpen. Als bezetter hadden ze de sleutel van het falende transformatorhuisje. Het resultaat was hetzelfde als bij Uzza. Zelfs de Levieten mochten de ark niet aanraken. Ze droegen hem met draagbomen. Het is zeer de vraag of Uzza een Leviet was.

Doorbraak

David wordt heel boos. Op wie? Vooral op zichzelf! Nu krijgt hij heilig ontzag voor de Heere. Tot nu toe was David het hoofd geweest van de operatie. Nu was de God de machtigste. Eerder leek Hij afwezig, nu was Hij was doorgebroken. Helaas op Uzza. Daarom noemt David de plaats Perez-Uzza, de Doorbraak van Uzza. (Ik vertaal vers 8 dus anders dan de HSV of NBV. Heel letterlijk: “En David ontstak (in woede) vanwege dat de Heere een doorbraak had doorgebroken in/tegen Uzza”. Zo staat het ook ongeveer in de Naardense Vertaling.) Dat is in dit verhaal de tweede plaats die naar een doorbraak is genoemd.

Nu zoekt hij voor de ark de dichtstbijzijnde Leviet op. Ene Obed Edom uit de Levietenstad Gat-Rimmon. Pas als blijkt de deze man gezegend wordt, durft David de ark verder te brengen. Het lag dus niet aan het verplaatsen naar Jeruzalem, maar aan de manier waarop.

Processie

Nu geen militaire parade, geen ossenwagen, geen ratels en rinkelbellen. De afdeling Levieten die de ark moeten dragen, dragen de ark. De Levieten die sjofar moeten blazen, blazen de sjofar. En David brengt offers nadat het zes passen goed was gegaan. Heel voorzichtig. “Dank U dat het toch kan!

Moderne "Levieten"

Nu is David ontzettend blij en opgelucht. Hij schrijdt ook niet als koning voorop, maar is eenvoudig gekleed. Solidair met de priesterstand, die hij de vorige keer heeft achtergesteld, draagt hij een linnen priesterhemd. Hij huppelt als een kind. Hij danst, hij springt, hij draait pirouettes.

David Danced Before the Lord with All His Might, James Tissot. Bron: Wikimedia Commons

Als de ark op zijn plaats staat, gaat hij iedereen bedanken en mee laten delen in de vreugde. Eerst de Heere God. Hij brengt twee soorten offers. Brandoffers – dit dier moet sterven in plaats van alle andere Uzza’s die in leven zijn gebleven. Vredeoffers – nu het goed is tussen God en ons, kunnen we samen maaltijd houden.

Dan het volk. God is bij de mensen gaan wonen. Daarom krijgt iedereen een kerstpakketje mee naar huis, met als inhoud luxebroodjes, dadels en rozijnen. Zowel mannen als vrouwen. Echt bijzonder, in een tijd waarin mannen en vrouwen vaak verschillende goden hadden. Waarin ook de man werd gezien als het hoofd en vertegenwoordiger van het gezin. Deze God is er voor ieder individu!

Kinderen

Tenslotte zijn vrouwen en kinderen. Enthousiast loopt hij naar zijn paleis. Maar dan komt de koude douche! Michal, zijn eerste vrouw, heeft hem vanuit het venster zien huppelen en ze is niet blij! Dit gedrag voor een koning! Zo is ze het van huis uit niet gewend! Ze komt hem tegemoet. Dan moet ze wel erg verontwaardigd zijn geweest.

Michal kijkt uit het raam. James Tissot

Vaak als in de Bijbel een man een vrouw van repliek dient, is er een aspect dat hij zich niet in kan leven in haar gevoelens, maar deze gevoelens deugen echt niet! David wil zich best als koning gedragen, maar hij heeft geleerd dat je tegenover God alleen kind kunt zijn. Of niet meer dan slaaf of slavin.

Michal heeft geen kind gekregen. “De dochter van Saul”, staat er steeds. Hiermee vergaat de laatste kans op regeren door nageslacht van de koning die zichzelf en zijn dynastie te belangrijk vond om Gods wil te doen. De toekomst ligt bij de degene die ervoor heeft gekozen om voor God een kind te zijn.

Een voorbeeld voor iedereen met een positie. Zeker als dat een geestelijke positie is.

 Lukas 14:11 Want ieder die zichzelf verhoogt, zal vernederd worden en wie zichzelf vernedert, zal verhoogd worden.

Lukas 18:17 Voorwaar zeg Ik u: Wie het Koninkrijk van God niet ontvangt als een kind, zal daarin beslist niet binnengaan.

Feest in Jeruzalem

Het gebed van Zacharias

Zacharias gaat staan achter het reukofferaltaar. Alleen, in de heilige hal van de tempel. Uit een vuurpan giet hij gloeiende kolen op het altaar. Hij schikt ze netjes tot een mooi rond hoopje vuur. Dan pakt hij een zakje en strooit er korrels op. De tempel wordt gevuld met de karakteristieke geur die alleen het reukoffer heeft. Zacharias had er weleens een vleug van opgevangen, maar nu staat hij vol in de wolk. Als een toevallige gast, die mag meegenieten van wat bestemd is voor God. Hij bidt.

Mijn beê, met opgeheven handen,
Klimm’ voor Uw heilig aangezicht,
Als reukwerk, voor U toegericht,
Als offers, die des avonds branden
.

Zo had zijn vader deze Psalm 141 gebeden en ook zijn grootvader. Een lange lijst van voorouders. Minstens tot vader Azarja, in de tijd toen Ezra en Nehemia de tempeldienst opnieuw regelden. Misschien nog veel langer. Had David dit gebed voor het reukoffer speciaal voor hogepriester Zadok gemaakt? Of had David opgeschreven wat al sinds Aaron werd gebeden?

Net als zijn vaderen was Zacharias begonnen met het eerste vers.

‘k Roep, HEER, in angst tot U gevloden,
Ai, haast U tot mijn hulp en red;
Hoor naar de stem van mijn gebed,
Daar ik U aanroep in mijn noden.

Hij had gedacht aan zijn eigen noden. Daar nodigt deze psalm toe uit. Zijn kinderloosheid. Voor hem en zijn vrouw Elisabeth het grote verdriet.

Uit een jarenlange gewoonte bracht hij dit in gebed. ‘Haast U tot mijn hulp’, had hij thuis altijd gebeden. Nu, op zijn meest bijzondere moment, bad hij hetzelfde, al had hij geen enkele hoop meer. ‘Het ging haar niet meer naar de wijze der vrouwen’, klonk de Schrift in hem door.

Zet, HEER, een wacht voor mijne lippen;
Behoed de deuren van mijn mond,
Opdat ik mij, tot genen stond,
Iets onbedachtzaams laat’ ontglippen.

Natuurlijk bad hij dit in het oud-Hebreeuws. Dat klonk voor hem en zijn tijdgenoten ongeveer zoals voor ons een oude psalmberijming. Vertrouwd en verouderd. Verheven taal met geheimen.

D’ oprechte sla mij zonder vrezen,
Ik reken zulks weldadigheid…

De rook wordt langzaam minder dicht. Plotseling ziet hij in de nevel een man, vlak bij hem, rechts naast het altaar. Hij weet niet wat hij er van moet denken. Heeft hij kwade bedoelingen? ‘Wees niet bevreesd, Zacharias, want uw gebed is verhoord en uw vrouw Elizabeth zal u een zoon baren en u zult hem de naam Johannes geven’, hoort hij de man zeggen. Deze vervolgt zijn boodschap en vertelt wat voor iemand die zoon zal zijn en wat hij gaat doen.

Eerst is Zacharias verbouwereerd, maar al snel raakt hij verontwaardigd. Hij, Zacharias van de afdeling van Abia, is de enige die hier in het Heilige van de tempel hoort te zijn! Wie is deze figuur om hier te staan en om dit soort dingen te beweren? Des te langer de man spreekt, des te meer neemt Zacharias’ scepsis toe. Ik een zoon krijgen? Een profeet zelfs? Iemand als Elia notabene! Deze fantast moet direct uit de tempel gezet worden! Toch weerhoudt iets in deze vreemdeling hem om de daad bij het woord te voegen. Als de man is uitgesproken, brengt hij alleen uit: ‘Hoe zal ik dat weten? Want ik ben oud en mijn vrouw is op hoge leeftijd gekomen.’

Zacharias laat Jeruzalem en de tempel achter zich. Op weg naar huis. Hij kan geen woord zeggen, maar van binnen juicht hij! Hij begint zelfs te lachen. ‘Het gebed is verhoord! De HEER heeft een wacht voor mijn lippen gezet. De Oprechte heeft mij geslagen. Dan zal Hij alles laten gebeuren, zoals gezegd is!’

Dit stukje is eerder verschenen in het Protestants Kerkblad Delft in de adventstijd van 2018

Kees Visser

De Promotie van Jezus

Marcus 11  en Marcus 12

Jezus’ bevoegdheid

Jezus deed zijn intocht in Jeruzalem als de lang beloofde Koning. Hij bracht de stad in opschudding. Hij stuurde ook de verkopers weg uit de tempel (Marcus 11:15). Nu komen de overpriesters, de schriftgeleerden en de oudsten naar Hem toe met de vragen: “Met welke bevoegdheid doet U deze dingen? En wie heeft U deze bevoegdheid gegeven om deze dingen te doen?”

In de tijd van Jezus werd je niet zomaar Rabbi. Daar moest je toe benoemd worden. Dat gebeurde dan door handoplegging, nadat de kandidaat door verschillende Rabbi’s was ondervraagd. Net zoiets als wanneer iemand nu op een universiteit promoveert tot doctor. Daarna had de rabbi geestelijk gezag.

Jezus kan hierop het echte antwoord niet geven, namelijk dat hij door Zijn Hemelse Vader tot Messias is aangesteld. Dat hadden ze zeker niet aangenomen. Daarom komt Hij met de vergelijking met de doop van Johannes. Daarvoor geldt immers hetzelfde. Ook Johannes de Doper was niet officieel door hen aangesteld.

De slechte landbouwers

Vervolgens vertelt Jezus de gelijkenis van de slechte landbouwers (12:1-12). Zonder het rechtsreeks te zeggen, geeft Hij zijn tegenstanders wel een paar schokkende zaken te concluderen.

    1. Jezus is de Zoon van God.
    2. Zijn opponenten, de huidige leiders zullen er zelfs toe komen om Hem te doden
    3. God zal de huidige leiders het gezag ontnemen.

Ze hebben direct begrepen dat Hij met de wijngaard verwees naar Jesaja 5.

Drie vragen

Dan komen er drie vragen op Jezus af. Drie vragen, onafhankelijk door verschillende mensen gesteld. Het waren niet zomaar vragen, maar dé strijdpunten van die tijd.

Jezus weet op alle drie vanuit een volkomen nieuwe invalshoek een afdoend antwoord gegeven! Een bewijs van Goddelijke genialiteit!

Wij zijn aan deze passages gewend en verbazen ons er niet zo meer over. Om te zien hoe bijzonder de antwoorden van Jezus waren, moet je inleven in Zijn tijd. Per vraag zijn ze hier uitgewerkt.

Er zit een duidelijke progressie in de intentie achter de vragen. De eerste was bedoeld om Jezus te laten arresteren, de tweede alleen om zijn ideeën belachelijk te maken en de derde om hem te bevragen over een belangrijk punt. Van uiterst negatief tot positief dus.

Toen durfde niemand hem meer iets te vragen (:34). Dat is raar! Zo’n geniale rabbi zou je alles willen vragen! Op het gebied van bijbeluitleg en voor persoonlijke zaken. Dat gebeurt nu nog in orthodox Joodse kringen. Hieruit blijkt de vijandige, bevooroordeelde houding van de Joodse leiders toen.

Er is nog een reden waarom ze verder niets vroegen. Ze liepen nu namelijk een groot risico.

Na de zin: “Niemand durfde Hem meer iets te vragen” staat er “en Jezus antwoordde”. Dat lijkt vreemd Er was toch juist geen vraag! Het Griekse woord apokrinomai heeft een ruimere betekenis: “reageren”. Dat kan door een antwoord te geven of op een andere manier.  Hij reageerde dus op het feit dat niemand hem iets durfde vragen. Dat is de vraag over de Messias, de Zoon van David.

Christus, Zoon van David

En Jezus antwoordde en zei, terwijl Hij onderwijs gaf in de tempel: Hoe kunnen de schriftgeleerden zeggen dat de Christus een Zoon van David is? Want David zelf heeft door de Heilige Geest gezegd: De Heere heeft gezegd tegen mijn Heere: Zit aan Mijn rechterhand, totdat Ik Uw vijanden neergelegd heb als een voetbank voor Uw voeten. David noemt Hem dus zelf zijn Heere en hoe kan Hij dan zijn Zoon zijn? (Markus 12:35-37)

Vroeger begreep ik niets van dit gedeelte. Ik las “hoe kan Hij dan zijn Zoon zijn?” als een retorische vraag. Probeerde Jezus nou onderuit te halen dat de Messias de zoon van David is? Helemaal niet! Het is geen retorische vraag, maar een ondervraging, zoals bij een universitaire promotie.

We weten uit de Talmoed dat de kandidaat-rabbi ondervraagd werd op vier categorieën.

    1. Een praktische uitwerking van de wet (Chokma, halacha)
    2. Over bijbeluitleg. (Haggadah)
    3. Een vraag waarin een standpunt van de Rabbi belachelijk wordt gemaakt. (Boruth)
    4. Principes waaruit je moet leven. (Derech ‘eretz)

Zonder dat ze er enigszins op uitwaren, was Jezus nu ondervraagd op categorieën 1, 3 en 4. En dat niet op vergezochte punten, maar op de vragen van die tijd. 1 – de belastingpenning, 3 – de opstanding, 4 – het grootste gebod. Nu durfden ze Hem niet meer te vragen. Als hij nog één goed antwoord gaf over bijbeluitleg, hadden ze hem zelf tot Rabbi moeten promoveren. Dat risico wilden ze niet lopen.

Daarom komt Jezus zelf met een vraag uit deze categorie.  Daarop weten zelfs zijn geleerde opponenten het antwoord niet. Hij wel! De Messias is zowel de zoon van David als de Zoon van God.

Hiermee geeft Jezus en passant antwoord op de vragen aan het begin van het gedeelte. Met welke bevoegdheid? De bevoegdheid als Messias, de zoon van David! En wie heeft de bevoegdheid gegeven? God zelf!

Gepromoveerd!

En bovendien hadden zijn opponenten Jezus dus volgens hun eigen regels, op grond van de vier antwoorden, moeten promoveren tot Rabbi. Summa Cum Laude!

Met dank aan David T. Owen-Ball voor zijn artikel Rabbinic Rhetoric and the Tribute Passage (Mt. 22:15-22; Mk. 12:13-17; Lk. 20:20-26) in het tijdschrift Novum Testamentum.

Het Eerste Gebod

En een van de schriftgeleerden, die hen hoorde redetwisten en wist dat Hij hun goed geantwoord had, kwam naar Hem toe en vroeg Hem: Wat is het eerste van alle geboden? En Jezus antwoordde hem: Het eerste van alle geboden is: Luister, Israël! De Heere, onze God, de Heere is één. En u zult de Heere, uw God, liefhebben met heel uw hart en met heel uw ziel en met heel uw verstand en met heel uw kracht. Dit is het eerste gebod. En het tweede, hieraan gelijk, is dit: U zult uw naaste liefhebben als uzelf. Er is geen ander gebod groter dan deze. En de schriftgeleerde zei tegen Hem: Juist, Meester, U hebt naar waarheid gezegd dat God één is, en er is geen ander dan Hij. En Hem lief te hebben met heel het hart en met heel het verstand en met heel de ziel en met heel de kracht, en de naaste lief te hebben als zichzelf, is meer dan alle brandoffers en slachtoffers. En toen Jezus zag dat hij verstandig geantwoord had, zei Hij tegen hem: U bent niet ver van het Koninkrijk van God. En niemand durfde Hem meer iets te vragen.

Ik heb er lang over gedaan voor ik doorhad wat hier nou bijzonder is in het antwoord van Jezus. Wij zijn het ook zo gewend in de kerk! “Dit is het eerste en het grote gebod en het tweede daaraan gelijk…”

De vraag over het eerste gebod was onder schriftgeleerden populair. Bedoeld werd natuurlijk niet het eerste in tijd, maar een samenvatting van de wet, als principe om vanuit te leven, waar de hele Thora uit zou volgen. Zoiets als dat de natuurkundigen vanaf Einstein tot nu proberen om alle natuurkrachten onder te brengen in één theorie.

Bekend was het verhaal over de rabbi’s Shammai en Hillel, die een generatie eerder hadden geleefd. Er was een heidense man die naar Shammai kwam en tegen hem zei: ‘Ik wil wel proseliet worden, maar alleen op voorwaarde dat je me de hele Thora leert terwijl ik op één voet sta”. Shammai joeg hem weg met een meetlatje, dat hij bij zich had. De man ging toen naar Hillel met hetzelfde voorstel. Die had geantwoord: “Wat gij niet wil dat u geschiedt, doe dat ook je naaste niet. Dat is de hele Thora. De rest is commentaar. Ga en leer dat te doen!”

Andere antwoorden waren Micha 6:8: “recht te doen, goedertierenheid lief te hebben en ootmoedig te wandelen met uw God”, of “Zoek mij en leef” uit Amos 5:4 of “De rechtvaardige zal uit zijn geloof leven”, Habakuk 2:4.

Opponent

Uit het feit dat deze wetgeleerde Jezus met deze vraag confronteert, blijkt dat hij Jezus als een volwaardige opponent zag. Niet de vijandige houding van de Farizeeën met de belastingvraag of de minachting van de Sadduceeën met de opstandingsvraag.

Het Eerste Gebod

Jezus’ antwoord met dé Joodse Geloofsbelijdenis uit Thora is verrassend elegant!

En Jezus antwoordde hem: Het eerste van alle geboden is: Luister, Israël! De Heere, onze God, de Heere is één. En u zult de Heere, uw God, liefhebben met heel uw hart en met heel uw ziel en met heel uw verstand en met heel uw kracht (Deuteronomium 6:4,5). Dit is het eerste gebod.

Dit antwoord plaatst God bovenaan!

De woorden “uw verstand” staan niet in Deuteronomium. Waarom hier wel? In het Hebreeuws houdt “hart” ook het verstand in. Niet alleen gevoel. “Hij overlegde in zijn hart”. In het Nederlands is dat niet zo. Bij ons kan het zijn: “mijn hart zegt ja, maar mijn verstand zegt nee”. In het Grieks is het ook niet zo duidelijk. Daarom heeft Marcus de woorden van Jezus dynamisch equivalent vertaald en “verstand” erbij gezet. Anders dan de Satenvertaling!

Het Tweede Gebod

En het tweede, hieraan gelijk, is dit: U zult uw naaste liefhebben als uzelf. Er is geen ander gebod groter dan deze.

Het tweede gebod? Daar had nog nooit iemand naar gevraagd! De schriftgeleerden hadden het steeds alleen gehad over een eerste gebod. “U zult uw naaste liefhebben als uzelf” is ook een veel minder opvallende tekst, bijna terloops genoemd in Leviticus 19:18. Jezus stelt hiermee dat je God liefhebt door je naaste lief te hebben. Dat is de verrassing in Jezus’ antwoord!

Door de liefde tot de naaste te noemen komt het dichtbij. Heb ik wel mijn naaste lief? In ieder geval hadden de voorgaande Farizeeën en Sadduceeën Jezus niet lief! Zij hadden geprobeerd om hem ten val te brengen.

Uit de reactie van deze wetgeleerde blijkt dat hij Jezus nu nog meer respecteert. Hij beaamt hem en vult hem aan.

Batik van Greet Visser
"Luister, Israël! De Heere, onze God, de Heere is één. En u zult de Heere, uw God, liefhebben met heel uw hart en met heel uw ziel en met heel uw verstand en met heel uw kracht. En het tweede is dit: U zult uw naaste liefhebben als uzelf." Batik van Greet Visser

Dichtbij

En toen Jezus zag dat hij verstandig geantwoord had, zei Hij tegen hem: U bent niet ver van het Koninkrijk van God. Met andere woorden: “U bent er heel dichtbij!”

En hoe dan verder? Van dichtbij zijn, erin komen? Door het eerste en het tweede gebod te gaan te doen! Dan loop je er ook vanzelf tegenaan dat het niet lukt en dan moet je gaan vertrouwen op Gods genade.

Jezus en de Opstanding

De vraag of er leven is na de dood is van alle tijden. In de tijd van Jezus was dit een groot strijdpunt. Een belangrijk verschil ook tussen Farizeeën en Sadduceeën.

Marcus 12:18-27 Er kwamen ook Sadduceeën naar Hem toe, die zeggen dat er geen opstanding is, en zij vroegen Hem: Meester, Mozes heeft ons voorgeschreven: Als iemands broer sterft en een vrouw achterlaat en geen kinderen nalaat, dat dan zijn broer diens vrouw tot vrouw moet nemen en voor zijn broer nageslacht verwekken. Nu waren er zeven broers; en de eerste nam een vrouw en liet bij zijn sterven geen nageslacht na. Ook de tweede nam haar tot vrouw en stierf, en ook deze liet geen nageslacht na; en de derde evenzo. En alle zeven namen haar tot vrouw en lieten geen nageslacht na; als laatste van allen stierf ook de vrouw. In de opstanding, wanneer zij opgestaan zullen zijn, van wie van hen zal zij dan de vrouw zijn? Want alle zeven hebben haar als vrouw gehad. En Jezus antwoordde hun: Dwaalt u niet daardoor, dat u de Schriften niet kent en ook niet de kracht van God? Want wanneer ze uit de doden opgestaan zullen zijn, trouwen ze niet en worden ze niet ten huwelijk gegeven, maar zijn ze als engelen in de hemelen. En wat betreft de doden, dat zij opgewekt zullen worden: hebt u niet gelezen in het boek van Mozes, hoe God in de doornstruik tot hem sprak: Ik ben de God van Abraham en de God van Izak en de God van Jakob? Hij is niet een God van doden, maar een God van levenden. U dwaalt dus erg.

Belachelijk

De Sadduceeën waren ervan overtuigd dat opstanding van doden een verzinsel is. Ze zien een kans om de populaire zelfverklaarde rabbi Jezus af te laten gaan. Met hem ook alle andere Farizeeën, want zo zullen ze Jezus wel gezien hebben. Ze zetten het dik aan om hem belachelijk te maken. Niet “wat gebeurt er als een vrouw twee keer getrouwd is geweest”, maar een heel verhaal over een vrouw die achter elkaar zeven mannen heeft gehad. Overigens hebben ze niet een man als onderwerp van hun verhaal gekozen. Blijkbaar was het geen vreemd idee dat een man, opgestaan, een hele harem om zich heen zou hebben. In de evolutie van de mensheid is deze gedachte later doorontwikkeld tot zelfs 72 maagden.

Misvatting

Eerst moet Jezus een misvatting corrigeren. Het idee dat bij de opstanding de doden uit hun graf kruipen zoals ze erin gegaan zijn. Wel gezond en jong uiteraard, met alles erop en eraan. Zoals de schilders het altijd hebben afgebeeld.

Laatste Oordeel. 15e eeuw. Afkomstig uit Très Riches Heures du duc de Berry.

Engelen

“Ze zijn als engelen in de hemel”. Dezelfde persoon, maar toch helemaal anders. Paulus vergelijkt dit met een graankorrel en de halm die daaruit groeit. Die zien er heel anders uit en toch is het dezelfde plant.

Thora

Dan het antwoord. Probleem was dat de Sadduceeën ervan overtuigd waren dat alleen de eerste vijf boeken van de Bijbel, de Thora, van God kwam. De rest was mensenwerk.

Eerdere overtuigingspogingen van de Farizeeën zullen wel als volgt gegaan zijn: “Jullie erkennen alleen het gezag van de boeken van Mozes. Daar staat inderdaad niets in over de opstanding. Hoe komen jullie erbij dat God toen opgehouden is met spreken? De Profeten en de Geschriften zijn duidelijk genoeg! Kijk maar in Jesaja, Ezechiël, Daniel, Hosea, Job en diverse Psalmen”.

Jezus gaat juist uit van wat voor de Sadduceeën wél gezag heeft. Nog wel een zeer bekende tekst uit de Thora. Exodus 3:6, waar God tot Mozes zegt: Ik ben de God van Abraham, Izaäk en Jacob. Niet: Ik was de God. De aartsvaders zijn er nog!

Dit is een onverwachte nieuwe invalshoek. Nooit zal de discussie over de opstanding meer dezelfde zijn. Toch?

Gamaliël

In de Talmoed staat dat later Gamaliël, de leermeester van Paulus, hetzelfde bewijs dacht te halen uit Deuteronomium 11:21.

“… Het land waarvan de HEERE uw vaderen gezworen heeft het hun te geven … Niet tot u, maar hun [uw vaderen die nu dood zijn]. Dus wordt de opstanding afgeleid uit de Thora”.

Dit bewijs lijkt op dat van Jezus, maar klopt niet! Op het moment dat God dit had gezworen, waren die vaderen wel in leven. Kende Gamaliël het argument van Jezus, maar wilde hij het niet gebruiken omdat hij Hem als de stichter van een sekte beschouwde? Of heeft Gamaliël juist wel Jezus nagesproken, maar was een christelijke redenering voor latere overschrijvers van de Talmoed te gortig?

De weg kwijt

U dwaalt dus erg”. In gewoon Nederlands: “Jullie zijn helemaal de weg kwijt!” Een terechte reactie op het belachelijk maken van een belangrijk punt in de Schrift. Iets wat we ook zelf hopen mee te maken!